Wapens

B-Patrone
b-patrone_2De Duitse B(eobachtungs)-Patrone was een explosieve kogel die afgevuurd kon worden uit een Mauser, het standaard infanteriegeweer. Als de kogel zijn doel raakte, werd door een slagpin in de kogel een kleine hoeveelheid witte fosfor ontstoken die daarna explodeerde. De kogels werden oorspronkelijk gebruikt voor artilleriewaarnemers. Een geweerschutter vuurde de kogel af op een doel, waarna de artilleriewaarnemer aan de hand van de wolk exploderende witte fosfor de afstand tot het doel kon bepalen. Ook werd de munitie gebruikt voor machinegeweren aan boord van vliegtuigen.

Al in 1868 werd in het Verdrag van Petersburg het gebruik van munitie, lichter dan 400 gram, met een explosieve lading verbonden. Ook tijdens de Eerste Vredesconferentie van Den Haag in 1899, werd een Verklaring (IV, 3) aangenomen waarin een verbod stond om munitie te gebruiken die in het lichaam explodeerde of van vorm veranderde. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten ondertekenden deze verklaring niet. Maar ondanks deze internationale afspraken, zowel in 1868 als 1899 op Russisch initiatief gemaakt, begonnen Russische scherpschutters explosieve munitie te gebruiken tegen Duitse soldaten. De Duitse scherpschutters gebruikten op hun beurt eerst vooral buitgemaakte Russische explosieve kogels, totdat ze B-Patronen kregen als alternatief voor de Russische munitie. In eerste instantie werd de munitie gebruikt zonder toestemming van Hitler, maar in 1944 gaf Hitler alsnog zijn goedkeuring voor het gebruik van de kogels aan het Oostfront. Aan het westelijk front mochten Duitse scherpschutters B-Patronen uitdrukkelijk niet gebruiken.

B-Patronen explodeerden diep in het lichaam van het slachtoffer en veroorzaakten meer dan vuistgrootte interne verwondingen en verwoestende uitgangswonden. Daarnaast hadden de verwondingen een afschrikwekkende uitwerking op de overlevenden. Doordat B-Patronen slechts beperkt voorradig waren vanwege scherpschutterhoge productiekosten, gebruikten scherpschutters deze vaak alleen tegen ‘speciale’ doelen. De Russische ‘PZ-munitie’ werd, net als de B-Patronen aan Duitse zijde, afgevuurd uit een standaard  infanteriegeweer, voor de Russen de Mosin-Nagant,. De Russen gebruikten echter magnesium in plaats van witte fosfor waardoor de kogels een fractie sneller explodeerden dan Duitse B-Patronen. Albrecht Wacker beschrijft in zijn boek ‘Scherpschutter aan het oostfront’ het verhaal van de Duitse scherpschutter Sepp Allerberger. Allerberger vertelt over het gebruik van explosieve kogels door beide strijdende partijen, inclusief zijn persoonlijke foto’s van gruwelijk verwonde slachtoffers.


Bajonet
bajonetEen bajonet, ook geweerdolk genoemd, is een mes- of dolkvormig gevechtswapen dat sinds medio 17de eeuw onder of langs de loop van een wapen, vaak een geweer, wordt bevestigd. In de Tweede Wereldoorlog behoorde de bajonet tot de standaarduitrusting van vrijwel iedere Duitse soldaat. De bajonet met schede was met een leren hanger bevestigd aan de koppelriem. Er waren in Duitsland een groot aantal fabrikanten van bajonetten, te herkennen aan een naam of letter op het lemmet vlak onder het handvat. Vroege en laat-oorlogse bajonetten hadden een handgreep van hout. De bajonetten die gedurende de oorlog werden geproduceerd hadden vaak roodbruine of zwarte bakelieten handgrepen. Naast bajonetten droegen veel Duitse soldaten ook kleinere gevechtsmessen bij zich, voor onder andere man-tegen-man gevechten in loopgraven.


Fieseler Fi 156
fieselerstorch
De Fieseler Fi 156 was een licht, eenmotorig Duits verbindings- en verkenningsvliegtuig. De hoogdekker had de bijnaam Storch (ooievaar). De Fieseler had een metalen buizenframe waar linnen om heen was gespannen. De vleugels en de staart bestonden uit houten segmenten en waren ook met linnen overtrokken. Vanuit de grote glazen cockpit hadden de inzittenden uitstekend zicht. Het vliegtuig kon opstijgen van en landen op extreem korte landingsbanen (tussen de 20 en 50 meter). Daarmee was het toestel bij uitstek geschikt voor gebruik rond of nabij het slagveld. Vanwege het ontbreken van bewapening en zijn lage snelheid was het vliegtuig wel erg kwetsbaar voor vijandelijke gevechtsvliegtuigen. De Storch werd geproduceerd tussen 1937 en 1945. Er zijn in totaal ruim 2.900 exemplaren gebouwd, het overgrote deel van het type C-3 (drie zitplaatsen).


Gebalde lading
geballteladung
Een gebalde lading (geballte ladung) bestond uit twee tot zeven, met draad of touw aan elkaar gebonden granaatkoppen. Van alle granaatkoppen werd de houten steel verwijderd, behalve van de granaat die diende als ontsteking van alle granaatkoppen. Gebalde ladingen waren krachtiger dan een enkele steelgranaat en waren bijzonder effectief tegen bijvoorbeeld tanks, bunkers en allerhande versperringen. Door het gewicht kon een gebalde lading, in tegenstelling tot een enkele steelgranaat, niet heel ver worden gegooid.


Holle lading
panzerhandmine
De holle lading (Panzerhandmine/Hafthohlladung) was een explosief van rond de drie kilo met een flesachtige vorm en een lengte van 28 centimeter en een diameter van 14 centimeter. Onder aan de holle lading zaten drie sterke magneten waarmee de lading zich hechtte aan een gepantserd voertuig. Door een ontsteker (Sprengkapsel 8) bovenop de holle lading te activeren ontplofte het wapen na 7,5 seconden. Een holle lading kon pantser doorboren van 130 tot 150 millimeter. De holle lading werd voor het eerst gebruikt in de gevechten aan de Wolchow in Rusland in mei 1942.


Junkers JU-52/3M
ju52
De Junkers JU-52 (bijnaam Tante Ju en IJzeren Annie) was een driemotorig vracht-, personenvervoer- en sleepvliegtuig. Het geheel uit golvende metaalplaten opgetrokken vliegtuig had een driekoppige bemanning en kon 17 personen, 3.000 tot 4.000 kilo lading (afhankelijk van het type) of 1.500 kilo bommen vervoeren. Het toestel maakte zijn eerste vlucht in maart 1932 als verkeersvliegtuig en werd daarna gebruikt door diverse luchtvaartmaatschappijen. Het toestel kon gemakkelijk omgebouwd worden voor allerhande militaire doeleinden. Tijdens de Spaanse burgeroorlog werd het vliegtuig voor het eerst in deze rol ingezet. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog beschikte de Duitse Luftwaffe over ruim 1.000 JU-52-toestellen. Tijdens de oorlog werd het toestel op grote schaal ingezet bij luchtlandingsoperaties. Bij deze acties gingen veel JU-52-toestellen verloren. Alleen al bij de inzet in 1940 in Nederland gingen ongeveer 220 toestellen verloren. Daarnaast was de JU-52 door zijn lage snelheid (265 km per uur) en lichte bewapening (een of twee MG15/MG131 machinegeweren) een gemakkelijke prooi voor vijandelijke jachtvliegtuigen. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog waren ruim 5.000 JU-52 toestellen ingezet ten behoeve van de oorlogsvoering. Na de oorlog werd de JU-52 weer ingezet voor de commerciële luchtvaart. In totaal zijn van 1931 tot 1952 ruim 4.845 toestellen geproduceerd.


Mauser Karabiner 98k
kar98_zf39
De Mauser Karabiner 98k (K staat voor kurz) was het standaard geweer van de Duitse Wehrmacht. Het wapen was een kaliber 7.92 x 57 mm grendelgeweer (repeteergeweer of bolt-action rifle) met een vijfschots magazijn (clip). Na ieder schot moest het wapen dus opnieuw gegrendeld worden. Het geweer stamde uit 1935 en was een doorontwikkeling van de geslaagde stamvader; het Mauser Gewehr 98(G98), waarvan het ontwerp uit 1898 stamde. De K98k was tien centimeter korter dan het Gewehr 98, waardoor het compacter en beter hanteerbaar was. Het geweer woog rond de vier kilo en had bevestigingspunten voor een bajonet (S84/98 III). Op aangepaste K98k geweren kon een telescoopvizier (ZF39, ZF40, ZF41) gemonteerd worden. Vanaf 1942 kon ook een 30 mm geweergranaat (Schiessbecher) verschoten worden. De K98k stond bekend om zijn betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en een effectief bereik van 500 meter (geweervizier) tot 1.000 meter (telescoopvizier). In totaal zijn er meer dan een miljoen Mausers K98k geproduceerd.

 

Kübelwagen
kubelwagen
De Kübelsitzwagen, afgekort Kübelwagen (Volkswagen Typ 82), was een licht vierdeurs personenvoertuig dat werd gebruikt door de Wehrmacht en Waffen-SS. De productie startte in februari 1940. Het tweewiel aangedreven voertuig had een luchtgekoelde viercilinderboxermotor met een cilinderinhoud van 985 cc of 1.131 cc (vanaf maart 1943). De maximumsnelheid was 80 kilometer per uur en het bereik op een tank benzine tussen de 400 en 450 kilometer. De Kübelwagen bood plaats aan vier personen. In totaal zijn ongeveer 55.000 Kübelwagens gebouwd.

 

P08 (Luger)
luger08De ‘Selbstladepistole Parabellum’ van de Duitse fabrikant DWM (Deutsche Waffen- und Munitionsfabriken A.G.) werd in 1908 het standaardpistool van het Duitse leger onder de naam Pistole 08 of P08. Vooral buiten Duitsland werd het pistool bekend onder de naam Luger, naar de Oostenrijker Georg J. Luger, die in 1898 patent aanvroeg op het ontwerp. Het standaardmagazijn van de semi-automatische P08 bevatte acht kogels van het kaliber 7,65×21 mm Parabellum of 9x19mm Parabellum. Ook was er een trommelmagazijn beschikbaar met 32 kogels. Het effectieve bereik van een P08 lag rond de 50 meter. Nadelen van het technisch geavanceerde wapen waren de ingewikkelde productie en de bevattelijkheid voor vuil en slecht onderhoud, waardoor het wapen kon vastlopen. In 1930 ging de productie van DWM over naar Mauser, die het wapen tot in 1942 produceerde. De P08 werd toen als standaardwapen opgevolgd door de Walther P38 die betrouwbaarder en goedkoper te produceren was. In totaal zijn ruim 412.000 stuks geproduceerd.

 

Maschinengewehr 34 (MG34)
mg34Het Maschinengewehr 34 werd begin jaren dertig ontwikkeld en medio jaren dertig geïntroduceerd in de Wehrmacht. Het werd in de Tweede Wereldoorlog gebruikt als infanteriemachinegeweer en als verdedingswapen voor vliegtuigen en tanks. De MG34 werd gezien als het eerste moderne machinegeweer. De maximale vuursnelheid lag tussen de 800 en 900 schoten per minuut. In de praktijk verschoot de MG34 ongeveer 300-400 kogels per minuut. Ingezet als infanteriemachine-geweer (op een tweepoot) was de effectieve schootsafstand 2.000 meter. De MG34 gebruikte 7,92x57mm munitie die in een patroonband of patroontrommel zat. Als een patroonband werd gebruikt was een helper nodig om de band te geleiden. Elke 250 tot 300 schoten moest de helper de loop met behulp van een asbesthandschoen vervangen omdat de loop anders te heet werd en het wapen weigerde. Nadelen van de MG34 waren de dure en tijdrovende productie en de gevoeligheid voor vuil en stof. De MG34 bleef tot het einde van de Tweede Wereldoorlog in gebruik bij de Wehrmacht, Luftwaffe en Kriegsmarine. In totaal zijn ruim 577.000 MG34s geproduceerd.

 

Maschinengewehr 42 (MG42)
mg42
Vanaf 1937 werkten drie bedrijven aan een verbeterde versie van de MG34. Na van 1939 tot en met 1941 getest te zijn, werd in 1942 het Universal-Maschinengewehr Modell 42 ingevoerd. De MG42 was goedkoper en sneller te produceren dan de MG34, doordat de onderdelen van het wapen werden geperst en gestanst, in plaats van gegoten, gedraaid en gefreest. Ook was het wapen minder bevattelijk voor vuil en bij extreme weersomstandigheden betrouwbaar en nauwkeurig. Het Maschinengewehr 42 verschoot net als zijn voorganger 7,92x57mm kogels. Wel waren de maximale vuursnelheid (1.500 schoten per minuut) en de effectieve dracht (2.200 meter) van de MG42 beduidend hoger dan die van de MG34. In tegenstelling tot de MG34 verschoot de MG42 alleen patroonbanden. Doordat door de hoge vuursnelheid het geluid van de afzonderlijke schoten zich aaneenreeg, kreeg de MG42 de bijnaam Hitlers buzzsaw (cirkelzaag). De hoge vuursnelheid had wel als gevolg dat enorme hoeveelheden kogels werden verschoten, die allemaal aangevoerd moesten worden. Ook was de tweepoot aan de voorkant van de MG42 niet erg stabiel, waardoor de loop naar beneden kon duiken als het machinegeweer werd bewogen. Net als bij de MG34 moest de loop bij langer gebruik regelmatig worden vervangen om oververhitting tegen te gaan. Schutters mochten daarom volgens het handboek niet meer dan 250 kogels per vuurstoot verschieten. Tot aan het eind van de oorlog werden tot 400.000 MG42’s geproduceerd.


Granatwerfer 34 (Gr.W. 34)

8cm-mortier-42In 1932 ontwikkelde het bedrijf Rheinmetall de Granatwerfer 34 (Gr.W. 34). De middelzware mortier met een kaliber van 8,14 centimeter werd vanaf 1937 de standaard mortier van het Duitse leger. Het 57 kilo zware wapen bestond uit drie hoofdonderdelen die separaat werden vervoerd: een gladde loop (van staal of aluminium), een tweebeen met richtmiddelen en een bodemplaat. Een ervaren, driekoppige bemanning maakte een mortier binnen drie minuten gereed om te vuren. Het wapen verschoot diverse soorten mortiergranaten van ongeveer 3,5 kilo (Wurfgranate 34, 38, 39, 40). Dit konden granaten zijn met een hoog-explosieve lading of om een rookgordijn te leggen. De reikwijdte van de granaat werd bepaald door de combinatie van de stand van de loop (45-90°) en de ladingen die de granaat voortstuwden. De mortierbemanning kon afhankelijk van de afstand tot het doel voor een tot en met vier stuwladingen kiezen. Met behulp van schiettabellen kon de juiste combinatie worden bepaald voor een specifiek doel. Het bereik varieerde van een kilometer (met een stuwlading) tot maximale 2,4 kilometer (met in totaal vier stuwladingen). Door hun kromme schietbaan waren mortieren waren bij uitstek effectief tegen doelen die moeilijk met vlakbaan wapens bestreden konden worden (machinegeweernesten of loopgraven) of in bepaalde soorten terrein (bergachtig of bebost). De mortiergranaat werd afgevuurd door deze met de onderkant in de loop te laten vallen. Onder aan de loop bevond zich een pin die de stuwlading(en) van de mortiergranaat activeerde. Nadat een of twee granaten waren verschoten om de bodemplaat goed in de grond te verankeren, kon het mortier zich inschieten op het doel. Een ervaren bemanning vuurde tussen de 15 en 25 granaten per minuut af. De mortieren waren over het algemeen ingedeeld in de compagnie van de zware machinegeweren. Zes mortieren vormden samen een Zug (peloton). De Granatwerfer 34 stond bekend als betrouwbaar en nauwkeurig en had een goede vuursnelheid. Met name in de noordelijke sectoren van het Oostfront namen mortieren de rol over van de ontbrekende ondersteunende kanonnen voor de infanterie (bijvoorbeeld het 75mm Infanteriegeschütz 18, 37 of 42). Daarnaast maakten de Duitsers ook uitgebreid gebruik van veroverde Russische 82 mm mortieren, die aangeduid werden als Granatwerfer 274 (r). Dit mortier had een maximaal bereik van 3,1 km.

 

Maschinenpistole 38/40
mp38In de Spaanse burgeroorlog werd de Duitse Wehrmacht duidelijk dat er behoefte was aan een machinepistool. Daarom kreeg de firma Erma begin 1938 van het Heereswaffenamt de opdracht om een machinepistool te ontwikkelen. Op 7 juli 1938 werd het wapen ingevoerd als MP38. Doordat het compact was, werd het wapen aanvankelijk vooral gebruikt door parachutisten en bemanningen van gepantserde voertuigen. Later werd het wapen ook veel gebruikt door infanterie. De 4,1 kilo wegende MP38 bestond geheel uit metaal en kunststof. Door een uitklapbare kolf kon het wapen ook geschouderd afgevuurd worden. Een nadeel van de eerste serie MP38s was dat de grendel van het wapen niet in een gezekerde stand kon worden vastgezet, waardoor het wapen nogal eens ongewild afging. Van de MP38 zijn ruim 42.000 exemplaren gemaakt.

In 1940 werd om kosten en productietijd te besparen overstapt op het stansen van de wapenonderdelen, waardoor het gewicht zakte naar 3,7 kilo. Deze gesimplificeerde machinepistolen kregen de aanduiding MP40. Het wapen verschoot 9x19mm Parabellum kogels uit een 32 of 64 patronen bevattend magazijn. Deze magazijnen werden gemaakt door de firma Schmeisser, waardoor het wapen ook bekend stond onder de bijnaam Schmeisser. De effectieve vuurafstand was ongeveer 200 meter. Het wapen vuurde alleen volautomatisch, maar door de lage vuursnelheid konden met kleine rukjes aan de trekker ook korte vuurstoten worden afgegeven. Voor zowel de MP38 als de MP40 gold dat de wapens bevattelijk waren voor stof, modder en vuil, waardoor ze vastliepen. Ook de loop van het wapen erg heet als er langdurig mee werd geschoten, waardoor de schutter brandwonden opliep als de loop werd aangeraakt. Ten slotte bevatte het magazijn eigenlijk te weinig kogels en liep het wapen nogal eens vast als het tegen de voorschriften in werd vastgehouden aan het magazijn. In totaal zijn er meer dan 1,2 miljoen MP38/MP40 machinepistolen geproduceerd.

 

Panzerabwehrkanone 36
37cmpakDe Panzerabwehrkanone (PaK) 36 werd eind jaren twintig, begin jaren dertig ontwikkeld. Het antitankkanon werd voor het eerst ingezet tijdens de Spaanse burgeroorlog. De PaK 36 had een kanon van 3,7 centimeter met een effectief bereik tot 1.000 meter en woog 327 kilo. Hetzelfde kanon als waarmee de eerste Panzerkampfwagen III, uitvoering A tot F was uitgerust. Het antitankkanon was compact en had een kleine mondingsvlam, waardoor een goed gecamoufleerd kanon voor de vijand moeilijk te traceren was. De kanonnen werden vooral ingezet in de 14de (antitank)compagnieën van infanterieregi-menten. Behalve tegen gepantserde voertuigen werd het kanon ook ingezet tegen infanterie. De geschutsbemanning bestond uit vijf personen. Al snel na het begin van de veldtocht in het westen werd duidelijk dat het 3,7 centimeter kanon te licht was om middelzware en zware tanks uit te schakelen, waardoor het de bijnaam ‘Panzeranklopfkanone’ kreeg. Om de vuurkracht van het kanon te vergroten, kwamen granaten met een kern van wolfraam of een holle lading beschikbaar. Het nadeel hiervan was dat het effectieve bereik zakte tot 200 meter. Gaandeweg werd het kanon vervangen door de nieuwe Panzerabwehrkanone 38 met een 5 centimeter kanon. In totaal zijn bijna 14.500 exemplaren geproduceerd.

 

Panzerabwehrkanone 38
5cm-pak-38In de tweede helft van de dertiger jaren werd een opvolger ontwikkeld voor de Panzerabwehrkanone 36, omdat de Duitse legerleiding onderkende dat de PaK 36 niet effectief was tegen de steeds zwaarder wordende vijandelijke tanks. Dit werd de in 1939 goedgekeurde half-automatische Panzerabwehrkanone 38. Het 830 kilo wegende kanon was uitgerust met een 5 centimeter kanon en werd bediend door een vijfkoppige bemanning. De PaK 38 werd voor het eerst ingezet in Rusland in april 1941. In tegenstelling tot het 3,7 centimeter kanon van de Pak 36 was het 5 centimeter kanon van de PaK 38 wel in staat om een middelzware T-34 uit te schakelen. Voor het uitschakelen van de zware Russische KV-1 tanks waren granaten met een kern van wolfraam beschikbaar. In totaal werden er ruim 9.500 PaK 38’s geproduceerd.

 

Panzerfaust
panzerfaust_60De Panzerfaust was een terugstootloos wegwerpkanon dat in 1942 werd ontwikkeld. Het vijf tot tien kilo wegende wapen bestond uit een stalen lanceerbuis van ongeveer een meter lang en een diameter van vier tot zes centimeter. Aan de bovenkant van de lanceerbuis zat een trekker met daaroverheen een langwerpige, stalen beschermingskap met een reeks gaten erin, die omhoog geklapt als vizier diende. Aan de voorkant van de lanceerbuis zat een holle lading met de explosieve stof cycloniet. Aan de kop zat een houten steel die in de buis stak en waaromheen vier soepele stabilisatievinnen gewikkeld waren. Binnenin de lanceerbuis zat een lading buskruit als drijfstof. Door de trekker over te halen werd een veer gedeblokkeerd die in een slaghoedje aan de zijkant sloeg. Het antitankwapen was terugstootloos doordat de reactiekrachten van de naar achter geblazen gassen door de open achterkant van de lanceerbuis konden ontsnappen. Na het afvuren van de holle lading werd de buis weggegooid. Nadelen van de Panzerfaust waren de vuurstraal die achter uit de lanceerbuis kwam, de wisselende productiekwaliteit en de instabiliteit van cycloniet bij lage temperaturen. Om te voorkomen dat de holle lading in de winter al bij het afvuren zou exploderen, was het cycloniet gestabiliseerd met bijenwas. De voordelen van de Panzerfaust waren de eenvoudige productie, de doorslagkracht en de mogelijkheid het wapen te gebruiken op plaatsen of onder omstandigheden waar antitankkanonnen niet ingezet konden worden.

panzerfaustenDe Panzerfaust was er in diverse varianten. De Panzerfaust 30 (effectief bereik tot 30 meter) werd voor het eerst geleverd in augustus 1943. De drie kilo wegende holle lading bevatte ongeveer 800 gram cycloniet en kon staal tot 200 millimeter doorboren. Omdat er behoefte was aan een wapen met een hogere aanvangssnelheid en een groter effectief bereik werd de Panzerfaust 30 verder ontwikkeld tot de Panzerfaust 60 (effectief bereik tot 60 meter), die in augustus 1944 werd geïntroduceerd. Ook werden het vizier en trekker-mechanisme verbeterd. Om op nog grotere afstand vijandelijke tanks effectief te kunnen uitschakelen, werd de Panzerfaust 100 (effectief bereik tot 100 meter) ontwikkeld en vanaf november 1944 geproduceerd. Tegen het eind van de oorlog (januari 1945) werd de Panzerfaust 150 ontwikkeld. Dit wapen dat staal tot 320 millimeter kon doorboren, werd vanaf maart 1945 slechts in beperkte aantallen geproduceerd. De Panzerfaust 250 met herlaadbare lanceerbuis en pistoolgreep was nog in ontwikkeling toen Duitsland zich in mei 1945 overgaf.

 

Schwimmwagen
schwimmwagenNaar aanleiding van ervaringen opgedaan tijdens de veldtocht in Polen wilde de Duitse legerleiding voor gemotoriseerde infanterie-eenheden een voertuig dat goede terreineigenschappen combineerde met amfibische eigenschappen. De Schwimmfähiger Geländewagen Typ 166 (kortweg Schwimmwagen) was een amfibievoertuig met vier zitplaatsen dat zowel kon rijden als varen. Daartoe was de Schwimmwagen uitgerust met een driebladige, neerklapbare schroef. De auto werd op de achterwielen aangedreven door een luchtgekoelde, 1131 cc metende viercilinderboxer-motor die 25 pk leverde en desgewenst twee of vier wielen aandreef (alleen in de eerste versnelling). Daarmee haalde de Schwimmwagen op het land een snelheid van 80 kilometer per uur en in het water 10 kilometer per uur. Het ontwerp werd op 29 mei 1942 goedgekeurd en vanaf het najaar van 1942 werd de Schwimmwagen gebouwd. Hierbij werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van onderdelen van de Kübelwagen. Aan het front werd de Schwimmwagen vooral gebruikt voor verkenningsdoeleinden en was het een gewild vervoermiddel voor commandanten. Na een geallieerd bombardement op de Volkswagenfabriek die de carrosserieën maakte en bij gebrek aan onderdelen, viel de productie op 5 augustus 1944 stil. Er waren toen ruim 15.000 Schwimmwagens gebouwd.

 

Sonderkraftfahrzeug 250 (Sd. Kfz. 250)
sd-kfz-250_3Sonderkraftfahrzeug 250 (Sd. Kfz. 250) was een gepantserd voertuig met aan de voorkant wielen en aan de achterkant rupskettingen. Het voertuig ontstond vanuit de behoefte aan lichte, gepantserde personeels- en transportvoertuigen om tanks in de aanval te ondersteunen. De zogenaamde halftrack werd aangedreven door een zescilinder 4,7 liter watergekoelde benzinemotor die 100 pk leverde. Het bijna zes ton wegende voertuig haalde op de weg een snelheid van 75 kilometer per uur. Het bereik op een volle tank lag tussen de 180 en 200 kilometer. De Sd. Kfz. 250 bood plaats aan maximaal zes personen. Gedurende de oorlog verschenen er vele varianten, variërend van relatief licht bewapende (Maschinengewehr 34) verkennings-, verbindings- en commandovoertuigen tot voertuigen bewapend met een 81 millimeter mortier of 2, 2.8, 3.7 of 7.5 centimeter kanon. Voordelen van de halftrack waren de betrouwbaarheid, terreineigenschappen en de bescherming tegen kogels en granaatscherven. Nadelen waren de hoge productiekosten en de beperkte binnenruimte. In totaal zijn er ruim 6.600 Sd. Kfz 250 geproduceerd.

 

Stalinorgel
stalinorgelIn 1938 begon het Rode Leger met de ontwikkeling van een raket. Op 14 juli 1941 werd de raket voor het eerst ingezet tegen het Duitse leger. Vanwege de letter ‘K’ die de Russische fabriek op de raketten zette, gaven Russische soldaten de raket de bijnaam Katoesja; een meisje uit een Russisch liedje dat verlangt naar haar geliefde in het leger. De raketten hadden een bereik van tussen de zes en achtenhalve kilometer en werden afgevuurd vanaf mobiele lanceerinstallaties: een vrachtauto, artillerietrekker, tank of schip. De Russen beschikten over een raket van 82 millimeter (M-8) en 132 millimeter (M-13) en 300 millimeter (M-31). Het voordeel van de raketten boven artilleriegranaten was dat de raketten hun explosieve ladingen sneller op hun doel afleveren. Bovendien was het schokeffect van een bombardement met raketten vele malen groter dan een bombardement met granaten. Ten slotte konden de lanceerinstallaties zich na het afvuren heel snel verplaatsen, waardoor ze minder kwetsbaar waren voor tegenaanvallen. Het nadeel ten opzichte van granaten was dat de raketten niet heel precies waren en dat het laden langer duurde. Vanwege het huilende geluid dat de raketten produceerden in combinatie met de op kerkorgelpijpen gelijkende lanceerinstallaties werd het wapensysteem aangeduid als Stalinorgel. De lanceerinstallaties konden afhankelijk van het type tussen de 4 en 72 raketten afvuren. Een batterij van vier lanceerinstallaties kon tussen de zeven en tien seconden bijna 4,5 ton aan hoog explosieve munitie afvuren. Wanneer in grote aantallen ingezet, konden de raketten een enorm gebied onder vuur nemen. Tot aan het eind van de oorlog werden ruim 10.000 lanceerinstallaties geproduceerd.

 

Handgranate 24 (H.Gr. 24)
model24stielhandgranateDe Handgranate 24 was de standaard handgranaat van het Duitse leger. De granaat bestond uit een kop, een ontsteker en een steel. De kop bestond uit een dunne, ijzeren of stalen cilinder en bevatte ongeveer 165 gram in geparaffineerd papier verpakt TNT. De steel was van hout en van binnen hol, en bedoeld om de granaat door de hevelwerking verder en preciezer te kunnen gooien dan zonder steel. Aan de onderkant van de steel zet een schroefdop. Om de granaat gevechtsklaar te maken werd boven aan de steel een ontsteker met vertraging (Brennzünder 24) bevestigd. Het ontstekingskoord liep door de holle steel en bevatte aan de onderkant een porseleinen bal die op de schroefdop onder aan de houten steel rustte. Dan werd de kop op de steel geschroefd, waardoor de ontsteker in de kop werd gestoken. Bij gebruik werd de dop van de houten steel geschroefd en viel het ontstekingskoord er uit. Door hard aan het ontstekingskoord te trekken, werd de ontsteker met een vertraging van vier tot vijf seconden geactiveerd, die de explosieve lading in de kop van de steelgranaat liet ontploffen. Het bereik van de granaatsplinters was ongeveer 10-15 meter rond de plaats van ontploffing. Vanaf 1941 kon een gietijzeren omhulsel om de kop van de granaat worden geplaatst, wat de splinterwerking van de steelgranaat vergrootte. Een steelgranaat woog ongeveer 480 gram (zonder extra omhulsel) en was 36 centimeter lang. In maart 1943 werd het model 44 geïntroduceerd. Dit was een vereenvoudigde versie van model 24. De ontsteker was nu in de kop geplaatst, waardoor de steel niet meer uitgehold hoefde te worden. Ook kon de granaatkop nu zonder steel worden gegooid. In totaal werden ruim 75 miljoen steelgranaten geproduceerd.

 

Junkers JU-87 (Stuka)
stukaDe Junkers JU-87 was een eenmotorige tactische duikbommenwerper van de Duitse Luftwaffe. Het eerste prototype maakte zijn eerste vlucht op 17 september 1935 en werd voor het eerst onder oorlogsomstandigheden ingezet tijdens de Spaanse burgeroorlog. Door de knik in de vleugels en het vaste onderstel was het toestel een heel herkenbare verschijning. Het vliegtuig kreeg de bijnaam Stuka, een afkorting van de Duitse benaming voor een duikbommenwerper; Sturzkampfflugzeug. Het tweepersoons toestel werd vooral ingezet voor precisiebombardementen ter onder ondersteuning van grondtroepen op plaatsen waar de Duitse artillerie die steun (niet zo snel) kon leveren, of voor aanvallen op tanks, schepen of fortificaties. Een Stuka kon een bom van 500 kilo of een combinatie van een bom van 250 kilo en vier bommen van 50 kg vervoeren. Het vliegtuig zette van grote hoogte (4.600 meter) de aanval in met een duikvlucht onder een hoek van tussen de 60 en 90 graden. De duikvlucht werd vertraagd door luchtremmen, waarna het toestel op ongeveer 450 meter zijn bommen met grote precisie kon afwerpen. Later in de oorlog werden luchtsirenes op de vliegtuigen gemonteerd, waardoor de vliegtuigen tijdens de duikvlucht een angstaanjagend gehuil produceerden. Een Stuka was bewapend met twee MG17 machinegeweren in de vleugels en een MG15 aan de achterzijde van de cockpit. Nadelen van de Stuka’s waren de relatief beperkte actieradius (tot ongeveer 300 kilometer), beperkte wendbaarheid en de lage topsnelheid (310 km/u), waardoor ze een gemakke-lijke prooi waren voor snellere gevechtsvliegtuigen. Daar stond tegenover dat Stuka’s heel snel herbewapend konden worden, waardoor ze snel meerdere vluchten achter elkaar konden maken. Na het verlies van het luchtoverwicht gedurende de oorlog werd de Stuka een te gemakkelijke prooi voor vijandelijke gevechtsvliegtuigen, waardoor rond augustus 1944 de productie werd gestopt. De rol van de Stuka’s werd overgenomen door de Focke-Wulf Fw 190. In totaal produceerde Duitsland ruim 6.500 Junkers JU-87’s.

 

Sturmgeschütz
stugSturmgeschütz was gemechaniseerd/gemotoriseerd geschut dat op voorspraak van de latere Generalfeldmarschall Erich von Manstein vanaf 1936 werd ontwikkeld om als ‘Sturmartillerie’ directe ondersteuning te bieden aan infanterie door het opruimen van bunkers en versterkte stellingen, bijvoorbeeld machinegeweernesten. In wezen was het een kanon dat werd geïntegreerd met het onderstel van een tank, inclusief rupskettingen. In tegenstelling tot een tank had een Sturmgeschütz geen beweegbare kanon, maar een gefixeerd kanon. Dit had als voordeel dat een Sturmgeschütz eenvoudiger en goedkoper te produceren was dan een tank. Een ander voordeel was dat Sturmgeschütze een lager silhouet hadden dan tanks, waardoor ze moeilijker waar te nemen waren. Ook kon door het ontbreken van een koepel een zwaarder kanon worden ingebouwd dan in een tank met koepel. Nadelen van stormgeschut waren dat het voertuig door het ontbreken van een draaiende koepel slechts langzaam van doel kon veranderen en dat het kwetsbaar was in straatgevechten en na storing. Stormgeschut was daardoor effectiever als verdedigingswapen dan als aanvalswapen. Met name aan het Oostfront bleek het geschut moeite te hebben met de lage temperaturen (bevroren leidingen en koelvloeistof) en met het voortbewegen door metershoge sneeuw. De snelheid van stormgeschut lang rond de 40 kilometer per uur en de actieradius tussen de 160 en 210 kilometer.

Vanaf januari 1940 toen het eerste exemplaar werd geproduceerd, werd vooral het onderstel van Panzerkampfwagen III gebruikt voor de diverse uitvoeringen van het stormgeschut (Sturmgeschütz III, Ausführung A-G). Nadat in november 1943 een belangrijke fabriek die de onderstellen van de Panzerkampfwagen III maakte werd gebombardeerd, werd vanaf december 1943 ook het onderstel van de Panzerkampfwagen IV gebruikt al basis voor stormgeschut (Sturmgeschütz IV). Gedurende de oorlog bleek Sturmgeschütz ook effectief tegen gepantserde voertuigen. Daartoe werden de Sturmgeschütze vanaf 1942 uitgerust met een 75 millimeter antitankkanon. Het nadeel hiervan was dat het geschut daardoor wel minder inzetbaar was voor directe ondersteuning van infanterie. Sturmgeschütze werden over het algemeen ingezet in onafhankelijke bataljons van 21 tot 45 voertuigen (afhankelijk van het aantal compagnieën) en waren ingedeeld bij de artillerie. Ieder stormgeschut telde vier bemanningsleden. Van Sturmgeschütz III zijn ongeveer 11.300 stuks gebouwd. Van Sturmgeschütz IV zijn ongeveer 1.141 stuks geproduceerd.

 

T-34
t_34_76Op 4 mei 1938 werd de T-32 gepresenteerd aan een commissie van het Russische Volksministerie van Defensie, belast met de ontwikkeling van een nieuwe generatie zwaardere tanks. De voorlopers van de T-32, de T-26 en de BT-serie, bleken in de Spaanse burgeroorlog bijzonder kwetsbaar voor antitankwapens. Ten opzichte van de T-26 was de bepantsering verzwaard en schuiner geplaatst, het kanon van een zwaarder kaliber (76,2 millimeter) en een vijfde loopwiel toegevoegd. Op 19 december 1939 gaf Stalin zijn goedkeuring voor de productie van de nieuwe tank. De tank werd vernoemd naar het Plan 1934 voor de verdere mechanisering van het Russische leger en omgedoopt tot T-34. In juni 1940 begon de productie. De 26 ton wegende tank had een vierkoppige bemanning en was behalve het kanon bewapend met twee machinegeweren. De maximumsnelheid op de weg lag rond de 55 kilometer per uur.

De productie kwam echter maar mondjesmaat op gang, waardoor er ten tijde van de Duitse inval in Rusland niet meer dan 967 afgeleverd waren. Desondanks was de T-34 op het slagveld een geduchte tegenstander. Het (standaard) Duitse 37 millimeter antitankkanon had geen effect op het schuin geplaatste pantser. Het enige effectieve wapen was het 88 millimeter luchtafweerkanon. In het najaar van 1941 bleek de T-34 nog een voordeel te hebben. Daar waar Duitse tanks bleven steken in de modder, kwam de T-34 er door zijn grotere rupsbanden en lagere bodemdruk wel doorheen. In 1942 en 1943 schroefden de Russen de productie van de T-34 op tot respectievelijk ruim 12.500 en 15.712 stuks. De T-34 speelde een hoofdrol in de slag om Stalingrad en Koersk. Behalve dat de productie groeide, verbeterde ook de kwaliteit van de T-34 door zwaarder pantser en een zwaarder kanon (85 millimeter). In totaal zijn tot het eind van de oorlog ruim 54.000 T-34’s gebouwd.

 

Teller Mine 35
tellermine35Op 3 december 1935 werd in Duitsland de Teller Mine 35, of  T.MI. 35 ingevoerd. Deze mijn werd vooral ingezet tegen (pantser)voertuigen. Voor gebruik op de stranden en onder water konden de mijnen in een speciaal daarvoor ontworpen (waterdichte) aardewerken of betonnen pot worden geplaatst. De Teller Mine 35 had een explosieve lading van 5 kg en woog in totaal rond de 9,1 kg. De diameter was 318 mm, de hoogte, met ontsteker, 110 mm. De mijn kwam tot ontploffing bij een druk van meer dan 90 kilogram op de aluminium drukplaat aan de bovenkant van de mijn, of 180 kilogram op de ontsteker in het midden aan de bovenkant van de mijn. Als ontsteker werd de T-Minenzünder 35 (T.Mi.Z 35) gebruikt. De kracht van de explosie was groot genoeg om een rupsketting van een tank te breken of een lichter gepantserd voertuig op te blazen. Door de benodigde drukkracht op de drukplaat was de mijn relatief ongevaarlijk voor infanterie. Er was ook een variant van de Teller Mine 35 met een stalen drukplaat (T.MI. 35 S). Deze mijn was bijna twee kilo zwaarder dan de Teller Mine 35 en was herkenbaar aan 12 inkepingen op de drukplaat. Latere doorontwikkelingen van de Teller Mine 35 waren de Teller Mine 42 (kleinere drukplaat waardoor de explosieve werking verbeterde) en de Tellermine 43 (gesimplificeerde versie van de Teller Mine 42). Schattingen van het aantal geproduceerde mijnen variëren tussen de 3 en 4 miljoen.

 

Panzerkampfwagen VI (Tiger I)
tigerBij de inval in Rusland beschikten de Duitse pantserdivisies vooral over de Panzerkampfwagen III en IV. In de loop van 1941 verscheen echter een nieuwe Russische tank op het slagveld die de Duitsers schokte; de T-34. Door de combinatie van zware, schuin geplaatste bepantsering en een zwaar kanon was de T-34 elke Panzerkampfwagen IV de baas. Ook na het monteren van een zwaarder kanon was de Panzerkampfwagen IV nog steeds de mindere van de T-34. Duitsland restte niets anders dan een nieuwe, zware tank te ontwikkelen. Dit werd de Panzerkampfwagen VI. De eerste rolde in augustus 1942 uit de fabriek en werd op 23 september 1942 voor het eerst ingezet. Op 27 februari 1944 kreeg de tank de officiële naam; Tiger.

De Tiger had een vijfkoppige bemanning en was uitgerust met twee MG34 machinegeweren en een 88 millimeter kanon (een aangepaste versie van het 88 millimeter luchtafweerkanon); op dat moment het enige kanon dat het pantser van een T-34 kon doorboren. De tank woog 54 ton, en werd aangedreven door een watergekoelde twaalfcilinder benzinemotor die 700 pk leverde. De Tiger haalde een maximumsnelheid van 45 kilometer per uur en had een actieradius van 100 tot 195 kilometer. Nadelen van de Tiger waren de hoge productiekosten (zowel door de arbeidsintensieve productie als door de dure materialen), het hoge brandstofgebruik, de hoge onderhoudskosten, het grote gewicht (gaf onder andere problemen bij het bergen van een tank en met de versnellingsbak) en het loopwerk (modder en sneeuw hoopte zich op tussen de elkaar overlappende wielen). Pluspunten waren de zware bepantsering en het kanon met een groot, effectief bereik.

spa-502

Logo Schwere-Panzerabteilung 502

De Tigers werden ingedeeld bij Schwere Panzerabteilungen die genummerd waren van 501 tot 510. Organiek had iedere Abteilung 45 Tigers. De Abteilungen werden vanaf augustus 1942 ingezet als pantserreserves voor het opvangen van vijandelijke offensieven. In oktober 1943 werden er ook drie aparte SS-bataljons gevormd met de nummers 101 tot 103. De meeste Tigers gingen verloren door mechanische problemen of het gebrek aan brandstof. Daarna door luchtaanvallen en pas als laatste door toedoen van vijandelijke tanks. In totaal zijn rond de 1.350 Tigers geproduceerd tot de Tiger in augustus 1944 vervangen werd door de Tiger II.

 

2 cm Flakvierling 38
Deutschland, Flakturm mit VierlingsflakDe 2 centimeter Flakvierling 38 was een luchtafweergeschut met vier gecombineerde 2 centimeter Flak 38 AA kanonnen gemonteerd op een ronde bodemplaat met drie steunpunten. Het wapen werd gericht met behulp van twee handwielen en werd afgevuurd met via twee vuurpedalen. Per vuurpedaal werden twee diagonaal van elkaar geplaatste kanonnen automatisch of semi-automatisch bediend. Elk kanon had een magazijn met 20 granaten. Een ervaren geschutsbemanning (acht personen) kon tot 800 kogels per minuut afvuren. Op het wapen zelf was een zitplaats voor een schutter die richtte en vuurde en twee zitplaatsen voor soldaten die elk twee kanonnen herlaadden. Het wapen was zowel effectief tegen grond-doelen als tegen laagvliegende luchtdoelen. De effectieve dracht was tot 2.200 meter tegen luchtdoelen en 5.800 meter tegen gronddoelen. Het kanon kon gemonteerd worden op een voertuig (halftrack of tankonderstel) of op een tweewielige aanhanger (Sonderanhänger 52) getrokken worden door een voertuig. Het wapen werd ook gebruikt door de Kriegsmarine op onder andere onderzeeboten of schepen, of bij havens.

 

Wapens

B-Patrone
b-patrone_2De Duitse B(eobachtungs)-Patrone was een explosieve kogel die afgevuurd kon worden uit een Mauser, het standaard infanteriegeweer. Als de kogel zijn doel raakte, werd door een slagpin in de kogel een kleine hoeveelheid witte fosfor ontstoken die daarna explodeerde. De kogels werden oorspronkelijk gebruikt voor artilleriewaarnemers. Een geweerschutter vuurde de kogel af op een doel, waarna de artilleriewaarnemer aan de hand van de wolk exploderende witte fosfor de afstand tot het doel kon bepalen. Ook werd de munitie gebruikt voor machinegeweren aan boord van vliegtuigen.

Al in 1868 werd in het Verdrag van Petersburg het gebruik van munitie, lichter dan 400 gram, met een explosieve lading verbonden. Ook tijdens de Eerste Vredesconferentie van Den Haag in 1899, werd een Verklaring (IV, 3) aangenomen waarin een verbod stond om munitie te gebruiken die in het lichaam explodeerde of van vorm veranderde. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten ondertekenden deze verklaring niet. Maar ondanks deze internationale afspraken, zowel in 1868 als 1899 op Russisch initiatief gemaakt, begonnen Russische scherpschutters explosieve munitie te gebruiken tegen Duitse soldaten. De Duitse scherpschutters gebruikten op hun beurt eerst vooral buitgemaakte Russische explosieve kogels, totdat ze B-Patronen kregen als alternatief voor de Russische munitie. In eerste instantie werd de munitie gebruikt zonder toestemming van Hitler, maar in 1944 gaf Hitler alsnog zijn goedkeuring voor het gebruik van de kogels aan het Oostfront. Aan het westelijk front mochten Duitse scherpschutters B-Patronen uitdrukkelijk niet gebruiken.

B-Patronen explodeerden diep in het lichaam van het slachtoffer en veroorzaakten meer dan vuistgrootte interne verwondingen en verwoestende uitgangswonden. Daarnaast hadden de verwondingen een afschrikwekkende uitwerking op de overlevenden. Doordat B-Patronen slechts beperkt voorradig waren vanwege scherpschutterhoge productiekosten, gebruikten scherpschutters deze vaak alleen tegen ‘speciale’ doelen. De Russische ‘PZ-munitie’ werd, net als de B-Patronen aan Duitse zijde, afgevuurd uit een standaard  infanteriegeweer, voor de Russen de Mosin-Nagant,. De Russen gebruikten echter magnesium in plaats van witte fosfor waardoor de kogels een fractie sneller explodeerden dan Duitse B-Patronen. Albrecht Wacker beschrijft in zijn boek ‘Scherpschutter aan het oostfront’ het verhaal van de Duitse scherpschutter Sepp Allerberger. Allerberger vertelt over het gebruik van explosieve kogels door beide strijdende partijen, inclusief zijn persoonlijke foto’s van gruwelijk verwonde slachtoffers.


Bajonet
bajonetEen bajonet, ook geweerdolk genoemd, is een mes- of dolkvormig gevechtswapen dat sinds medio 17de eeuw onder of langs de loop van een wapen, vaak een geweer, wordt bevestigd. In de Tweede Wereldoorlog behoorde de bajonet tot de standaarduitrusting van vrijwel iedere Duitse soldaat. De bajonet met schede was met een leren hanger bevestigd aan de koppelriem. Er waren in Duitsland een groot aantal fabrikanten van bajonetten, te herkennen aan een naam of letter op het lemmet vlak onder het handvat. Vroege en laat-oorlogse bajonetten hadden een handgreep van hout. De bajonetten die gedurende de oorlog werden geproduceerd hadden vaak roodbruine of zwarte bakelieten handgrepen. Naast bajonetten droegen veel Duitse soldaten ook kleinere gevechtsmessen bij zich, voor onder andere man-tegen-man gevechten in loopgraven.


Fieseler Fi 156
fieselerstorch
De Fieseler Fi 156 was een licht, eenmotorig Duits verbindings- en verkenningsvliegtuig. De hoogdekker had de bijnaam Storch (ooievaar). De Fieseler had een metalen buizenframe waar linnen om heen was gespannen. De vleugels en de staart bestonden uit houten segmenten en waren ook met linnen overtrokken. Vanuit de grote glazen cockpit hadden de inzittenden uitstekend zicht. Het vliegtuig kon opstijgen van en landen op extreem korte landingsbanen (tussen de 20 en 50 meter). Daarmee was het toestel bij uitstek geschikt voor gebruik rond of nabij het slagveld. Vanwege het ontbreken van bewapening en zijn lage snelheid was het vliegtuig wel erg kwetsbaar voor vijandelijke gevechtsvliegtuigen. De Storch werd geproduceerd tussen 1937 en 1945. Er zijn in totaal ruim 2.900 exemplaren gebouwd, het overgrote deel van het type C-3 (drie zitplaatsen).


Gebalde lading
geballteladung
Een gebalde lading (geballte ladung) bestond uit twee tot zeven, met draad of touw aan elkaar gebonden granaatkoppen. Van alle granaatkoppen werd de houten steel verwijderd, behalve van de granaat die diende als ontsteking van alle granaatkoppen. Gebalde ladingen waren krachtiger dan een enkele steelgranaat en waren bijzonder effectief tegen bijvoorbeeld tanks, bunkers en allerhande versperringen. Door het gewicht kon een gebalde lading, in tegenstelling tot een enkele steelgranaat, niet heel ver worden gegooid.


Holle lading
panzerhandmine
De holle lading (Panzerhandmine/Hafthohlladung) was een explosief van rond de drie kilo met een flesachtige vorm en een lengte van 28 centimeter en een diameter van 14 centimeter. Onder aan de holle lading zaten drie sterke magneten waarmee de lading zich hechtte aan een gepantserd voertuig. Door een ontsteker (Sprengkapsel 8) bovenop de holle lading te activeren ontplofte het wapen na 7,5 seconden. Een holle lading kon pantser doorboren van 130 tot 150 millimeter. De holle lading werd voor het eerst gebruikt in de gevechten aan de Wolchow in Rusland in mei 1942.


Junkers JU-52/3M
ju52
De Junkers JU-52 (bijnaam Tante Ju en IJzeren Annie) was een driemotorig vracht-, personenvervoer- en sleepvliegtuig. Het geheel uit golvende metaalplaten opgetrokken vliegtuig had een driekoppige bemanning en kon 17 personen, 3.000 tot 4.000 kilo lading (afhankelijk van het type) of 1.500 kilo bommen vervoeren. Het toestel maakte zijn eerste vlucht in maart 1932 als verkeersvliegtuig en werd daarna gebruikt door diverse luchtvaartmaatschappijen. Het toestel kon gemakkelijk omgebouwd worden voor allerhande militaire doeleinden. Tijdens de Spaanse burgeroorlog werd het vliegtuig voor het eerst in deze rol ingezet. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog beschikte de Duitse Luftwaffe over ruim 1.000 JU-52-toestellen. Tijdens de oorlog werd het toestel op grote schaal ingezet bij luchtlandingsoperaties. Bij deze acties gingen veel JU-52-toestellen verloren. Alleen al bij de inzet in 1940 in Nederland gingen ongeveer 220 toestellen verloren. Daarnaast was de JU-52 door zijn lage snelheid (265 km per uur) en lichte bewapening (een of twee MG15/MG131 machinegeweren) een gemakkelijke prooi voor vijandelijke jachtvliegtuigen. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog waren ruim 5.000 JU-52 toestellen ingezet ten behoeve van de oorlogsvoering. Na de oorlog werd de JU-52 weer ingezet voor de commerciële luchtvaart. In totaal zijn van 1931 tot 1952 ruim 4.845 toestellen geproduceerd.


Mauser Karabiner 98k
kar98_zf39
De Mauser Karabiner 98k (K staat voor kurz) was het standaard geweer van de Duitse Wehrmacht. Het wapen was een kaliber 7.92 x 57 mm grendelgeweer (repeteergeweer of bolt-action rifle) met een vijfschots magazijn (clip). Na ieder schot moest het wapen dus opnieuw gegrendeld worden. Het geweer stamde uit 1935 en was een doorontwikkeling van de geslaagde stamvader; het Mauser Gewehr 98(G98), waarvan het ontwerp uit 1898 stamde. De K98k was tien centimeter korter dan het Gewehr 98, waardoor het compacter en beter hanteerbaar was. Het geweer woog rond de vier kilo en had bevestigingspunten voor een bajonet (S84/98 III). Op aangepaste K98k geweren kon een telescoopvizier (ZF39, ZF40, ZF41) gemonteerd worden. Vanaf 1942 kon ook een 30 mm geweergranaat (Schiessbecher) verschoten worden. De K98k stond bekend om zijn betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en een effectief bereik van 500 meter (geweervizier) tot 1.000 meter (telescoopvizier). In totaal zijn er meer dan een miljoen Mausers K98k geproduceerd.

 

Kübelwagen
kubelwagen
De Kübelsitzwagen, afgekort Kübelwagen (Volkswagen Typ 82), was een licht vierdeurs personenvoertuig dat werd gebruikt door de Wehrmacht en Waffen-SS. De productie startte in februari 1940. Het tweewiel aangedreven voertuig had een luchtgekoelde viercilinderboxermotor met een cilinderinhoud van 985 cc of 1.131 cc (vanaf maart 1943). De maximumsnelheid was 80 kilometer per uur en het bereik op een tank benzine tussen de 400 en 450 kilometer. De Kübelwagen bood plaats aan vier personen. In totaal zijn ongeveer 55.000 Kübelwagens gebouwd.

 

P08 (Luger)
luger08De ‘Selbstladepistole Parabellum’ van de Duitse fabrikant DWM (Deutsche Waffen- und Munitionsfabriken A.G.) werd in 1908 het standaardpistool van het Duitse leger onder de naam Pistole 08 of P08. Vooral buiten Duitsland werd het pistool bekend onder de naam Luger, naar de Oostenrijker Georg J. Luger, die in 1898 patent aanvroeg op het ontwerp. Het standaardmagazijn van de semi-automatische P08 bevatte acht kogels van het kaliber 7,65×21 mm Parabellum of 9x19mm Parabellum. Ook was er een trommelmagazijn beschikbaar met 32 kogels. Het effectieve bereik van een P08 lag rond de 50 meter. Nadelen van het technisch geavanceerde wapen waren de ingewikkelde productie en de bevattelijkheid voor vuil en slecht onderhoud, waardoor het wapen kon vastlopen. In 1930 ging de productie van DWM over naar Mauser, die het wapen tot in 1942 produceerde. De P08 werd toen als standaardwapen opgevolgd door de Walther P38 die betrouwbaarder en goedkoper te produceren was. In totaal zijn ruim 412.000 stuks geproduceerd.

 

Maschinengewehr 34 (MG34)
mg34Het Maschinengewehr 34 werd begin jaren dertig ontwikkeld en medio jaren dertig geïntroduceerd in de Wehrmacht. Het werd in de Tweede Wereldoorlog gebruikt als infanteriemachinegeweer en als verdedingswapen voor vliegtuigen en tanks. De MG34 werd gezien als het eerste moderne machinegeweer. De maximale vuursnelheid lag tussen de 800 en 900 schoten per minuut. In de praktijk verschoot de MG34 ongeveer 300-400 kogels per minuut. Ingezet als infanteriemachine-geweer (op een tweepoot) was de effectieve schootsafstand 2.000 meter. De MG34 gebruikte 7,92x57mm munitie die in een patroonband of patroontrommel zat. Als een patroonband werd gebruikt was een helper nodig om de band te geleiden. Elke 250 tot 300 schoten moest de helper de loop met behulp van een asbesthandschoen vervangen omdat de loop anders te heet werd en het wapen weigerde. Nadelen van de MG34 waren de dure en tijdrovende productie en de gevoeligheid voor vuil en stof. De MG34 bleef tot het einde van de Tweede Wereldoorlog in gebruik bij de Wehrmacht, Luftwaffe en Kriegsmarine. In totaal zijn ruim 577.000 MG34s geproduceerd.

 

Maschinengewehr 42 (MG42)
mg42
Vanaf 1937 werkten drie bedrijven aan een verbeterde versie van de MG34. Na van 1939 tot en met 1941 getest te zijn, werd in 1942 het Universal-Maschinengewehr Modell 42 ingevoerd. De MG42 was goedkoper en sneller te produceren dan de MG34, doordat de onderdelen van het wapen werden geperst en gestanst, in plaats van gegoten, gedraaid en gefreest. Ook was het wapen minder bevattelijk voor vuil en bij extreme weersomstandigheden betrouwbaar en nauwkeurig. Het Maschinengewehr 42 verschoot net als zijn voorganger 7,92x57mm kogels. Wel waren de maximale vuursnelheid (1.500 schoten per minuut) en de effectieve dracht (2.200 meter) van de MG42 beduidend hoger dan die van de MG34. In tegenstelling tot de MG34 verschoot de MG42 alleen patroonbanden. Doordat door de hoge vuursnelheid het geluid van de afzonderlijke schoten zich aaneenreeg, kreeg de MG42 de bijnaam Hitlers buzzsaw (cirkelzaag). De hoge vuursnelheid had wel als gevolg dat enorme hoeveelheden kogels werden verschoten, die allemaal aangevoerd moesten worden. Ook was de tweepoot aan de voorkant van de MG42 niet erg stabiel, waardoor de loop naar beneden kon duiken als het machinegeweer werd bewogen. Net als bij de MG34 moest de loop bij langer gebruik regelmatig worden vervangen om oververhitting tegen te gaan. Schutters mochten daarom volgens het handboek niet meer dan 250 kogels per vuurstoot verschieten. Tot aan het eind van de oorlog werden tot 400.000 MG42’s geproduceerd.


Granatwerfer 34 (Gr.W. 34)

8cm-mortier-42In 1932 ontwikkelde het bedrijf Rheinmetall de Granatwerfer 34 (Gr.W. 34). De middelzware mortier met een kaliber van 8,14 centimeter werd vanaf 1937 de standaard mortier van het Duitse leger. Het 57 kilo zware wapen bestond uit drie hoofdonderdelen die separaat werden vervoerd: een gladde loop (van staal of aluminium), een tweebeen met richtmiddelen en een bodemplaat. Een ervaren, driekoppige bemanning maakte een mortier binnen drie minuten gereed om te vuren. Het wapen verschoot diverse soorten mortiergranaten van ongeveer 3,5 kilo (Wurfgranate 34, 38, 39, 40). Dit konden granaten zijn met een hoog-explosieve lading of om een rookgordijn te leggen. De reikwijdte van de granaat werd bepaald door de combinatie van de stand van de loop (45-90°) en de ladingen die de granaat voortstuwden. De mortierbemanning kon afhankelijk van de afstand tot het doel voor een tot en met vier stuwladingen kiezen. Met behulp van schiettabellen kon de juiste combinatie worden bepaald voor een specifiek doel. Het bereik varieerde van een kilometer (met een stuwlading) tot maximale 2,4 kilometer (met in totaal vier stuwladingen). Door hun kromme schietbaan waren mortieren waren bij uitstek effectief tegen doelen die moeilijk met vlakbaan wapens bestreden konden worden (machinegeweernesten of loopgraven) of in bepaalde soorten terrein (bergachtig of bebost). De mortiergranaat werd afgevuurd door deze met de onderkant in de loop te laten vallen. Onder aan de loop bevond zich een pin die de stuwlading(en) van de mortiergranaat activeerde. Nadat een of twee granaten waren verschoten om de bodemplaat goed in de grond te verankeren, kon het mortier zich inschieten op het doel. Een ervaren bemanning vuurde tussen de 15 en 25 granaten per minuut af. De mortieren waren over het algemeen ingedeeld in de compagnie van de zware machinegeweren. Zes mortieren vormden samen een Zug (peloton). De Granatwerfer 34 stond bekend als betrouwbaar en nauwkeurig en had een goede vuursnelheid. Met name in de noordelijke sectoren van het Oostfront namen mortieren de rol over van de ontbrekende ondersteunende kanonnen voor de infanterie (bijvoorbeeld het 75mm Infanteriegeschütz 18, 37 of 42). Daarnaast maakten de Duitsers ook uitgebreid gebruik van veroverde Russische 82 mm mortieren, die aangeduid werden als Granatwerfer 274 (r). Dit mortier had een maximaal bereik van 3,1 km.

 

Maschinenpistole 38/40
mp38In de Spaanse burgeroorlog werd de Duitse Wehrmacht duidelijk dat er behoefte was aan een machinepistool. Daarom kreeg de firma Erma begin 1938 van het Heereswaffenamt de opdracht om een machinepistool te ontwikkelen. Op 7 juli 1938 werd het wapen ingevoerd als MP38. Doordat het compact was, werd het wapen aanvankelijk vooral gebruikt door parachutisten en bemanningen van gepantserde voertuigen. Later werd het wapen ook veel gebruikt door infanterie. De 4,1 kilo wegende MP38 bestond geheel uit metaal en kunststof. Door een uitklapbare kolf kon het wapen ook geschouderd afgevuurd worden. Een nadeel van de eerste serie MP38s was dat de grendel van het wapen niet in een gezekerde stand kon worden vastgezet, waardoor het wapen nogal eens ongewild afging. Van de MP38 zijn ruim 42.000 exemplaren gemaakt.

In 1940 werd om kosten en productietijd te besparen overstapt op het stansen van de wapenonderdelen, waardoor het gewicht zakte naar 3,7 kilo. Deze gesimplificeerde machinepistolen kregen de aanduiding MP40. Het wapen verschoot 9x19mm Parabellum kogels uit een 32 of 64 patronen bevattend magazijn. Deze magazijnen werden gemaakt door de firma Schmeisser, waardoor het wapen ook bekend stond onder de bijnaam Schmeisser. De effectieve vuurafstand was ongeveer 200 meter. Het wapen vuurde alleen volautomatisch, maar door de lage vuursnelheid konden met kleine rukjes aan de trekker ook korte vuurstoten worden afgegeven. Voor zowel de MP38 als de MP40 gold dat de wapens bevattelijk waren voor stof, modder en vuil, waardoor ze vastliepen. Ook de loop van het wapen erg heet als er langdurig mee werd geschoten, waardoor de schutter brandwonden opliep als de loop werd aangeraakt. Ten slotte bevatte het magazijn eigenlijk te weinig kogels en liep het wapen nogal eens vast als het tegen de voorschriften in werd vastgehouden aan het magazijn. In totaal zijn er meer dan 1,2 miljoen MP38/MP40 machinepistolen geproduceerd.

 

Panzerabwehrkanone 36
37cmpakDe Panzerabwehrkanone (PaK) 36 werd eind jaren twintig, begin jaren dertig ontwikkeld. Het antitankkanon werd voor het eerst ingezet tijdens de Spaanse burgeroorlog. De PaK 36 had een kanon van 3,7 centimeter met een effectief bereik tot 1.000 meter en woog 327 kilo. Hetzelfde kanon als waarmee de eerste Panzerkampfwagen III, uitvoering A tot F was uitgerust. Het antitankkanon was compact en had een kleine mondingsvlam, waardoor een goed gecamoufleerd kanon voor de vijand moeilijk te traceren was. De kanonnen werden vooral ingezet in de 14de (antitank)compagnieën van infanterieregi-menten. Behalve tegen gepantserde voertuigen werd het kanon ook ingezet tegen infanterie. De geschutsbemanning bestond uit vijf personen. Al snel na het begin van de veldtocht in het westen werd duidelijk dat het 3,7 centimeter kanon te licht was om middelzware en zware tanks uit te schakelen, waardoor het de bijnaam ‘Panzeranklopfkanone’ kreeg. Om de vuurkracht van het kanon te vergroten, kwamen granaten met een kern van wolfraam of een holle lading beschikbaar. Het nadeel hiervan was dat het effectieve bereik zakte tot 200 meter. Gaandeweg werd het kanon vervangen door de nieuwe Panzerabwehrkanone 38 met een 5 centimeter kanon. In totaal zijn bijna 14.500 exemplaren geproduceerd.

 

Panzerabwehrkanone 38
5cm-pak-38In de tweede helft van de dertiger jaren werd een opvolger ontwikkeld voor de Panzerabwehrkanone 36, omdat de Duitse legerleiding onderkende dat de PaK 36 niet effectief was tegen de steeds zwaarder wordende vijandelijke tanks. Dit werd de in 1939 goedgekeurde half-automatische Panzerabwehrkanone 38. Het 830 kilo wegende kanon was uitgerust met een 5 centimeter kanon en werd bediend door een vijfkoppige bemanning. De PaK 38 werd voor het eerst ingezet in Rusland in april 1941. In tegenstelling tot het 3,7 centimeter kanon van de Pak 36 was het 5 centimeter kanon van de PaK 38 wel in staat om een middelzware T-34 uit te schakelen. Voor het uitschakelen van de zware Russische KV-1 tanks waren granaten met een kern van wolfraam beschikbaar. In totaal werden er ruim 9.500 PaK 38’s geproduceerd.

 

Panzerfaust
panzerfaust_60De Panzerfaust was een terugstootloos wegwerpkanon dat in 1942 werd ontwikkeld. Het vijf tot tien kilo wegende wapen bestond uit een stalen lanceerbuis van ongeveer een meter lang en een diameter van vier tot zes centimeter. Aan de bovenkant van de lanceerbuis zat een trekker met daaroverheen een langwerpige, stalen beschermingskap met een reeks gaten erin, die omhoog geklapt als vizier diende. Aan de voorkant van de lanceerbuis zat een holle lading met de explosieve stof cycloniet. Aan de kop zat een houten steel die in de buis stak en waaromheen vier soepele stabilisatievinnen gewikkeld waren. Binnenin de lanceerbuis zat een lading buskruit als drijfstof. Door de trekker over te halen werd een veer gedeblokkeerd die in een slaghoedje aan de zijkant sloeg. Het antitankwapen was terugstootloos doordat de reactiekrachten van de naar achter geblazen gassen door de open achterkant van de lanceerbuis konden ontsnappen. Na het afvuren van de holle lading werd de buis weggegooid. Nadelen van de Panzerfaust waren de vuurstraal die achter uit de lanceerbuis kwam, de wisselende productiekwaliteit en de instabiliteit van cycloniet bij lage temperaturen. Om te voorkomen dat de holle lading in de winter al bij het afvuren zou exploderen, was het cycloniet gestabiliseerd met bijenwas. De voordelen van de Panzerfaust waren de eenvoudige productie, de doorslagkracht en de mogelijkheid het wapen te gebruiken op plaatsen of onder omstandigheden waar antitankkanonnen niet ingezet konden worden.

panzerfaustenDe Panzerfaust was er in diverse varianten. De Panzerfaust 30 (effectief bereik tot 30 meter) werd voor het eerst geleverd in augustus 1943. De drie kilo wegende holle lading bevatte ongeveer 800 gram cycloniet en kon staal tot 200 millimeter doorboren. Omdat er behoefte was aan een wapen met een hogere aanvangssnelheid en een groter effectief bereik werd de Panzerfaust 30 verder ontwikkeld tot de Panzerfaust 60 (effectief bereik tot 60 meter), die in augustus 1944 werd geïntroduceerd. Ook werden het vizier en trekker-mechanisme verbeterd. Om op nog grotere afstand vijandelijke tanks effectief te kunnen uitschakelen, werd de Panzerfaust 100 (effectief bereik tot 100 meter) ontwikkeld en vanaf november 1944 geproduceerd. Tegen het eind van de oorlog (januari 1945) werd de Panzerfaust 150 ontwikkeld. Dit wapen dat staal tot 320 millimeter kon doorboren, werd vanaf maart 1945 slechts in beperkte aantallen geproduceerd. De Panzerfaust 250 met herlaadbare lanceerbuis en pistoolgreep was nog in ontwikkeling toen Duitsland zich in mei 1945 overgaf.

 

Schwimmwagen
schwimmwagenNaar aanleiding van ervaringen opgedaan tijdens de veldtocht in Polen wilde de Duitse legerleiding voor gemotoriseerde infanterie-eenheden een voertuig dat goede terreineigenschappen combineerde met amfibische eigenschappen. De Schwimmfähiger Geländewagen Typ 166 (kortweg Schwimmwagen) was een amfibievoertuig met vier zitplaatsen dat zowel kon rijden als varen. Daartoe was de Schwimmwagen uitgerust met een driebladige, neerklapbare schroef. De auto werd op de achterwielen aangedreven door een luchtgekoelde, 1131 cc metende viercilinderboxer-motor die 25 pk leverde en desgewenst twee of vier wielen aandreef (alleen in de eerste versnelling). Daarmee haalde de Schwimmwagen op het land een snelheid van 80 kilometer per uur en in het water 10 kilometer per uur. Het ontwerp werd op 29 mei 1942 goedgekeurd en vanaf het najaar van 1942 werd de Schwimmwagen gebouwd. Hierbij werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van onderdelen van de Kübelwagen. Aan het front werd de Schwimmwagen vooral gebruikt voor verkenningsdoeleinden en was het een gewild vervoermiddel voor commandanten. Na een geallieerd bombardement op de Volkswagenfabriek die de carrosserieën maakte en bij gebrek aan onderdelen, viel de productie op 5 augustus 1944 stil. Er waren toen ruim 15.000 Schwimmwagens gebouwd.

 

Sonderkraftfahrzeug 250 (Sd. Kfz. 250)
sd-kfz-250_3Sonderkraftfahrzeug 250 (Sd. Kfz. 250) was een gepantserd voertuig met aan de voorkant wielen en aan de achterkant rupskettingen. Het voertuig ontstond vanuit de behoefte aan lichte, gepantserde personeels- en transportvoertuigen om tanks in de aanval te ondersteunen. De zogenaamde halftrack werd aangedreven door een zescilinder 4,7 liter watergekoelde benzinemotor die 100 pk leverde. Het bijna zes ton wegende voertuig haalde op de weg een snelheid van 75 kilometer per uur. Het bereik op een volle tank lag tussen de 180 en 200 kilometer. De Sd. Kfz. 250 bood plaats aan maximaal zes personen. Gedurende de oorlog verschenen er vele varianten, variërend van relatief licht bewapende (Maschinengewehr 34) verkennings-, verbindings- en commandovoertuigen tot voertuigen bewapend met een 81 millimeter mortier of 2, 2.8, 3.7 of 7.5 centimeter kanon. Voordelen van de halftrack waren de betrouwbaarheid, terreineigenschappen en de bescherming tegen kogels en granaatscherven. Nadelen waren de hoge productiekosten en de beperkte binnenruimte. In totaal zijn er ruim 6.600 Sd. Kfz 250 geproduceerd.

 

Stalinorgel
stalinorgelIn 1938 begon het Rode Leger met de ontwikkeling van een raket. Op 14 juli 1941 werd de raket voor het eerst ingezet tegen het Duitse leger. Vanwege de letter ‘K’ die de Russische fabriek op de raketten zette, gaven Russische soldaten de raket de bijnaam Katoesja; een meisje uit een Russisch liedje dat verlangt naar haar geliefde in het leger. De raketten hadden een bereik van tussen de zes en achtenhalve kilometer en werden afgevuurd vanaf mobiele lanceerinstallaties: een vrachtauto, artillerietrekker, tank of schip. De Russen beschikten over een raket van 82 millimeter (M-8) en 132 millimeter (M-13) en 300 millimeter (M-31). Het voordeel van de raketten boven artilleriegranaten was dat de raketten hun explosieve ladingen sneller op hun doel afleveren. Bovendien was het schokeffect van een bombardement met raketten vele malen groter dan een bombardement met granaten. Ten slotte konden de lanceerinstallaties zich na het afvuren heel snel verplaatsen, waardoor ze minder kwetsbaar waren voor tegenaanvallen. Het nadeel ten opzichte van granaten was dat de raketten niet heel precies waren en dat het laden langer duurde. Vanwege het huilende geluid dat de raketten produceerden in combinatie met de op kerkorgelpijpen gelijkende lanceerinstallaties werd het wapensysteem aangeduid als Stalinorgel. De lanceerinstallaties konden afhankelijk van het type tussen de 4 en 72 raketten afvuren. Een batterij van vier lanceerinstallaties kon tussen de zeven en tien seconden bijna 4,5 ton aan hoog explosieve munitie afvuren. Wanneer in grote aantallen ingezet, konden de raketten een enorm gebied onder vuur nemen. Tot aan het eind van de oorlog werden ruim 10.000 lanceerinstallaties geproduceerd.

 

Handgranate 24 (H.Gr. 24)
model24stielhandgranateDe Handgranate 24 was de standaard handgranaat van het Duitse leger. De granaat bestond uit een kop, een ontsteker en een steel. De kop bestond uit een dunne, ijzeren of stalen cilinder en bevatte ongeveer 165 gram in geparaffineerd papier verpakt TNT. De steel was van hout en van binnen hol, en bedoeld om de granaat door de hevelwerking verder en preciezer te kunnen gooien dan zonder steel. Aan de onderkant van de steel zet een schroefdop. Om de granaat gevechtsklaar te maken werd boven aan de steel een ontsteker met vertraging (Brennzünder 24) bevestigd. Het ontstekingskoord liep door de holle steel en bevatte aan de onderkant een porseleinen bal die op de schroefdop onder aan de houten steel rustte. Dan werd de kop op de steel geschroefd, waardoor de ontsteker in de kop werd gestoken. Bij gebruik werd de dop van de houten steel geschroefd en viel het ontstekingskoord er uit. Door hard aan het ontstekingskoord te trekken, werd de ontsteker met een vertraging van vier tot vijf seconden geactiveerd, die de explosieve lading in de kop van de steelgranaat liet ontploffen. Het bereik van de granaatsplinters was ongeveer 10-15 meter rond de plaats van ontploffing. Vanaf 1941 kon een gietijzeren omhulsel om de kop van de granaat worden geplaatst, wat de splinterwerking van de steelgranaat vergrootte. Een steelgranaat woog ongeveer 480 gram (zonder extra omhulsel) en was 36 centimeter lang. In maart 1943 werd het model 44 geïntroduceerd. Dit was een vereenvoudigde versie van model 24. De ontsteker was nu in de kop geplaatst, waardoor de steel niet meer uitgehold hoefde te worden. Ook kon de granaatkop nu zonder steel worden gegooid. In totaal werden ruim 75 miljoen steelgranaten geproduceerd.

 

Junkers JU-87 (Stuka)
stukaDe Junkers JU-87 was een eenmotorige tactische duikbommenwerper van de Duitse Luftwaffe. Het eerste prototype maakte zijn eerste vlucht op 17 september 1935 en werd voor het eerst onder oorlogsomstandigheden ingezet tijdens de Spaanse burgeroorlog. Door de knik in de vleugels en het vaste onderstel was het toestel een heel herkenbare verschijning. Het vliegtuig kreeg de bijnaam Stuka, een afkorting van de Duitse benaming voor een duikbommenwerper; Sturzkampfflugzeug. Het tweepersoons toestel werd vooral ingezet voor precisiebombardementen ter onder ondersteuning van grondtroepen op plaatsen waar de Duitse artillerie die steun (niet zo snel) kon leveren, of voor aanvallen op tanks, schepen of fortificaties. Een Stuka kon een bom van 500 kilo of een combinatie van een bom van 250 kilo en vier bommen van 50 kg vervoeren. Het vliegtuig zette van grote hoogte (4.600 meter) de aanval in met een duikvlucht onder een hoek van tussen de 60 en 90 graden. De duikvlucht werd vertraagd door luchtremmen, waarna het toestel op ongeveer 450 meter zijn bommen met grote precisie kon afwerpen. Later in de oorlog werden luchtsirenes op de vliegtuigen gemonteerd, waardoor de vliegtuigen tijdens de duikvlucht een angstaanjagend gehuil produceerden. Een Stuka was bewapend met twee MG17 machinegeweren in de vleugels en een MG15 aan de achterzijde van de cockpit. Nadelen van de Stuka’s waren de relatief beperkte actieradius (tot ongeveer 300 kilometer), beperkte wendbaarheid en de lage topsnelheid (310 km/u), waardoor ze een gemakke-lijke prooi waren voor snellere gevechtsvliegtuigen. Daar stond tegenover dat Stuka’s heel snel herbewapend konden worden, waardoor ze snel meerdere vluchten achter elkaar konden maken. Na het verlies van het luchtoverwicht gedurende de oorlog werd de Stuka een te gemakkelijke prooi voor vijandelijke gevechtsvliegtuigen, waardoor rond augustus 1944 de productie werd gestopt. De rol van de Stuka’s werd overgenomen door de Focke-Wulf Fw 190. In totaal produceerde Duitsland ruim 6.500 Junkers JU-87’s.

 

Sturmgeschütz
stugSturmgeschütz was gemechaniseerd/gemotoriseerd geschut dat op voorspraak van de latere Generalfeldmarschall Erich von Manstein vanaf 1936 werd ontwikkeld om als ‘Sturmartillerie’ directe ondersteuning te bieden aan infanterie door het opruimen van bunkers en versterkte stellingen, bijvoorbeeld machinegeweernesten. In wezen was het een kanon dat werd geïntegreerd met het onderstel van een tank, inclusief rupskettingen. In tegenstelling tot een tank had een Sturmgeschütz geen beweegbare kanon, maar een gefixeerd kanon. Dit had als voordeel dat een Sturmgeschütz eenvoudiger en goedkoper te produceren was dan een tank. Een ander voordeel was dat Sturmgeschütze een lager silhouet hadden dan tanks, waardoor ze moeilijker waar te nemen waren. Ook kon door het ontbreken van een koepel een zwaarder kanon worden ingebouwd dan in een tank met koepel. Nadelen van stormgeschut waren dat het voertuig door het ontbreken van een draaiende koepel slechts langzaam van doel kon veranderen en dat het kwetsbaar was in straatgevechten en na storing. Stormgeschut was daardoor effectiever als verdedigingswapen dan als aanvalswapen. Met name aan het Oostfront bleek het geschut moeite te hebben met de lage temperaturen (bevroren leidingen en koelvloeistof) en met het voortbewegen door metershoge sneeuw. De snelheid van stormgeschut lang rond de 40 kilometer per uur en de actieradius tussen de 160 en 210 kilometer.

Vanaf januari 1940 toen het eerste exemplaar werd geproduceerd, werd vooral het onderstel van Panzerkampfwagen III gebruikt voor de diverse uitvoeringen van het stormgeschut (Sturmgeschütz III, Ausführung A-G). Nadat in november 1943 een belangrijke fabriek die de onderstellen van de Panzerkampfwagen III maakte werd gebombardeerd, werd vanaf december 1943 ook het onderstel van de Panzerkampfwagen IV gebruikt al basis voor stormgeschut (Sturmgeschütz IV). Gedurende de oorlog bleek Sturmgeschütz ook effectief tegen gepantserde voertuigen. Daartoe werden de Sturmgeschütze vanaf 1942 uitgerust met een 75 millimeter antitankkanon. Het nadeel hiervan was dat het geschut daardoor wel minder inzetbaar was voor directe ondersteuning van infanterie. Sturmgeschütze werden over het algemeen ingezet in onafhankelijke bataljons van 21 tot 45 voertuigen (afhankelijk van het aantal compagnieën) en waren ingedeeld bij de artillerie. Ieder stormgeschut telde vier bemanningsleden. Van Sturmgeschütz III zijn ongeveer 11.300 stuks gebouwd. Van Sturmgeschütz IV zijn ongeveer 1.141 stuks geproduceerd.

 

T-34
t_34_76Op 4 mei 1938 werd de T-32 gepresenteerd aan een commissie van het Russische Volksministerie van Defensie, belast met de ontwikkeling van een nieuwe generatie zwaardere tanks. De voorlopers van de T-32, de T-26 en de BT-serie, bleken in de Spaanse burgeroorlog bijzonder kwetsbaar voor antitankwapens. Ten opzichte van de T-26 was de bepantsering verzwaard en schuiner geplaatst, het kanon van een zwaarder kaliber (76,2 millimeter) en een vijfde loopwiel toegevoegd. Op 19 december 1939 gaf Stalin zijn goedkeuring voor de productie van de nieuwe tank. De tank werd vernoemd naar het Plan 1934 voor de verdere mechanisering van het Russische leger en omgedoopt tot T-34. In juni 1940 begon de productie. De 26 ton wegende tank had een vierkoppige bemanning en was behalve het kanon bewapend met twee machinegeweren. De maximumsnelheid op de weg lag rond de 55 kilometer per uur.

De productie kwam echter maar mondjesmaat op gang, waardoor er ten tijde van de Duitse inval in Rusland niet meer dan 967 afgeleverd waren. Desondanks was de T-34 op het slagveld een geduchte tegenstander. Het (standaard) Duitse 37 millimeter antitankkanon had geen effect op het schuin geplaatste pantser. Het enige effectieve wapen was het 88 millimeter luchtafweerkanon. In het najaar van 1941 bleek de T-34 nog een voordeel te hebben. Daar waar Duitse tanks bleven steken in de modder, kwam de T-34 er door zijn grotere rupsbanden en lagere bodemdruk wel doorheen. In 1942 en 1943 schroefden de Russen de productie van de T-34 op tot respectievelijk ruim 12.500 en 15.712 stuks. De T-34 speelde een hoofdrol in de slag om Stalingrad en Koersk. Behalve dat de productie groeide, verbeterde ook de kwaliteit van de T-34 door zwaarder pantser en een zwaarder kanon (85 millimeter). In totaal zijn tot het eind van de oorlog ruim 54.000 T-34’s gebouwd.

 

Teller Mine 35
tellermine35Op 3 december 1935 werd in Duitsland de Teller Mine 35, of  T.MI. 35 ingevoerd. Deze mijn werd vooral ingezet tegen (pantser)voertuigen. Voor gebruik op de stranden en onder water konden de mijnen in een speciaal daarvoor ontworpen (waterdichte) aardewerken of betonnen pot worden geplaatst. De Teller Mine 35 had een explosieve lading van 5 kg en woog in totaal rond de 9,1 kg. De diameter was 318 mm, de hoogte, met ontsteker, 110 mm. De mijn kwam tot ontploffing bij een druk van meer dan 90 kilogram op de aluminium drukplaat aan de bovenkant van de mijn, of 180 kilogram op de ontsteker in het midden aan de bovenkant van de mijn. Als ontsteker werd de T-Minenzünder 35 (T.Mi.Z 35) gebruikt. De kracht van de explosie was groot genoeg om een rupsketting van een tank te breken of een lichter gepantserd voertuig op te blazen. Door de benodigde drukkracht op de drukplaat was de mijn relatief ongevaarlijk voor infanterie. Er was ook een variant van de Teller Mine 35 met een stalen drukplaat (T.MI. 35 S). Deze mijn was bijna twee kilo zwaarder dan de Teller Mine 35 en was herkenbaar aan 12 inkepingen op de drukplaat. Latere doorontwikkelingen van de Teller Mine 35 waren de Teller Mine 42 (kleinere drukplaat waardoor de explosieve werking verbeterde) en de Tellermine 43 (gesimplificeerde versie van de Teller Mine 42). Schattingen van het aantal geproduceerde mijnen variëren tussen de 3 en 4 miljoen.

 

Panzerkampfwagen VI (Tiger I)
tigerBij de inval in Rusland beschikten de Duitse pantserdivisies vooral over de Panzerkampfwagen III en IV. In de loop van 1941 verscheen echter een nieuwe Russische tank op het slagveld die de Duitsers schokte; de T-34. Door de combinatie van zware, schuin geplaatste bepantsering en een zwaar kanon was de T-34 elke Panzerkampfwagen IV de baas. Ook na het monteren van een zwaarder kanon was de Panzerkampfwagen IV nog steeds de mindere van de T-34. Duitsland restte niets anders dan een nieuwe, zware tank te ontwikkelen. Dit werd de Panzerkampfwagen VI. De eerste rolde in augustus 1942 uit de fabriek en werd op 23 september 1942 voor het eerst ingezet. Op 27 februari 1944 kreeg de tank de officiële naam; Tiger.

De Tiger had een vijfkoppige bemanning en was uitgerust met twee MG34 machinegeweren en een 88 millimeter kanon (een aangepaste versie van het 88 millimeter luchtafweerkanon); op dat moment het enige kanon dat het pantser van een T-34 kon doorboren. De tank woog 54 ton, en werd aangedreven door een watergekoelde twaalfcilinder benzinemotor die 700 pk leverde. De Tiger haalde een maximumsnelheid van 45 kilometer per uur en had een actieradius van 100 tot 195 kilometer. Nadelen van de Tiger waren de hoge productiekosten (zowel door de arbeidsintensieve productie als door de dure materialen), het hoge brandstofgebruik, de hoge onderhoudskosten, het grote gewicht (gaf onder andere problemen bij het bergen van een tank en met de versnellingsbak) en het loopwerk (modder en sneeuw hoopte zich op tussen de elkaar overlappende wielen). Pluspunten waren de zware bepantsering en het kanon met een groot, effectief bereik.

spa-502

Logo Schwere-Panzerabteilung 502

De Tigers werden ingedeeld bij Schwere Panzerabteilungen die genummerd waren van 501 tot 510. Organiek had iedere Abteilung 45 Tigers. De Abteilungen werden vanaf augustus 1942 ingezet als pantserreserves voor het opvangen van vijandelijke offensieven. In oktober 1943 werden er ook drie aparte SS-bataljons gevormd met de nummers 101 tot 103. De meeste Tigers gingen verloren door mechanische problemen of het gebrek aan brandstof. Daarna door luchtaanvallen en pas als laatste door toedoen van vijandelijke tanks. In totaal zijn rond de 1.350 Tigers geproduceerd tot de Tiger in augustus 1944 vervangen werd door de Tiger II.

 

2 cm Flakvierling 38
Deutschland, Flakturm mit VierlingsflakDe 2 centimeter Flakvierling 38 was een luchtafweergeschut met vier gecombineerde 2 centimeter Flak 38 AA kanonnen gemonteerd op een ronde bodemplaat met drie steunpunten. Het wapen werd gericht met behulp van twee handwielen en werd afgevuurd met via twee vuurpedalen. Per vuurpedaal werden twee diagonaal van elkaar geplaatste kanonnen automatisch of semi-automatisch bediend. Elk kanon had een magazijn met 20 granaten. Een ervaren geschutsbemanning (acht personen) kon tot 800 kogels per minuut afvuren. Op het wapen zelf was een zitplaats voor een schutter die richtte en vuurde en twee zitplaatsen voor soldaten die elk twee kanonnen herlaadden. Het wapen was zowel effectief tegen grond-doelen als tegen laagvliegende luchtdoelen. De effectieve dracht was tot 2.200 meter tegen luchtdoelen en 5.800 meter tegen gronddoelen. Het kanon kon gemonteerd worden op een voertuig (halftrack of tankonderstel) of op een tweewielige aanhanger (Sonderanhänger 52) getrokken worden door een voertuig. Het wapen werd ook gebruikt door de Kriegsmarine op onder andere onderzeeboten of schepen, of bij havens.